snelheidsregeling van een cilinder
|
De snelheidsregeling van de cilinder gebeurt door de lucht te "smoren" op de uitlaat.
t
0
Het ventiel wordt
omgeschakeld. De druk p1 = 0 bar (atmosferische druk). Door de schakeltijd van
het ventiel en de lengte van de leidingen zal het even duren (enkele ms) voor de
perslucht de cilinder bereikt.
t
1
De druk p1 in stijgt snel
naar haar maximum. ( reden: geen smoring en een klein volume )
De trekkracht (naar links)
uitgeoefend door de cilinder neemt af.
t 2
p1 = p2
Vanaf dit punt zal de zuiger
een drukkracht uitoefenen. De cilinder blijft nog ingeschoven staan omdat de
uitwendige kracht op de cilinder nog groter is dan de drukkracht van de zuiger.
Indien er geen uitwendige kracht zou aanwezig zijn, dan zou de cilinder vanaf
tijdstip 2 beginnen uitschuiven.
t
3
p1 is op zijn maximum. De
druk p2 moet verder dalen.
t 4
F (zuiger) = F (uitwendig)
Vanaf dit punt zal de
zuigerkracht groter zijn dan de uitwendige kracht en zal de cilinder beginnen
uitschuiven. De tijd tussen punt 0 en punt 4 is de dode tijd van de cilinder.
Vanaf dit punt zal het volume 1 groter worden en zal dus de druk p1 dalen.
Volume 2 zal kleiner worden waardoor de druk p2 minder snel zal
dalen.
Tussen t 4 en
t 5
Voorbij tijd nr 4 zal
F(zuiger) groter worden dan F(uitwendig). Hierdoor bekomen wij een
krachtenoverschot. Deze zal een versnelling veroorzaken op de bewegende massa. (
F = m . a )
Als de cilinder te snel uitschuift zal de druk p1 nog verder dalen en zal de druk p2 minder snel dalen of zelfs stijgen. Hierdoor zal de cilinder dan afremmen.
Als de cilinder te traag
uitschuift, dan zal de druk p1 niet dalen of zelfs stijgen, en zal de druk p2
sneller dalen. Hierdoor zal de cilinder dan sneller beginnen
uitschuifen.
Besluit:
Een
dubbelwerkende cilinder met smoring op de uitlaat is tijdens zijn beweging in
stabiel evenwicht
klik hier voor meer informatie over het snelheidsregelventiel